Kwartaalbladen » 1954-1966 (jaargang 7, 1966) » No. 2 » pagina 194-197
In het westen van Westfriesland ligt de polder Geestmerambacht, met
een oppervlaktevan ongeveer 5000 ha. Dit gebied heeft een heel oude
verkaveling en bestaat hoofdzakelijk uit bouw- en weiland, dat alleen
over water te bereiken is. Ter wille van het toerisme spreekt men hier
van het "rijk der duizend eilanden" en dit is wel de juiste
benaming voor deze waterrijke omgeving.
Oorspronkelijk werden de landerijen daar meestal voor veeteelt gebruikt,
maar in het laatst der vorige eeuw werd er veel groenland gescheurd ten
behoeve van de tuinbouw, die vooral sterk is uitgebreid door
bevolkingstoename en betere vervoersmogelijkheden naar de consumenten.
Door overgang van veeteelt naar tuinbouw, konden hier meerdere bewoners
een bestaan vinden. De versnippering van de grotere veeteeltbedrijven
ging gepaard met het graven van nog meer sloten, waardoor het land beter
te bereiken was. Ook kwam er toen meer behoefte aan vaartuigen om de
producten van de landerijen naar de schuren en de handelaren te vervoeren.
Was het bij de agrarische bedrijven zo,.dat een veeteeltbedrijf ten
behoeve van meerdere zoons gedeeld kon worden in een aantal kleinere
tuinbouwbedrijven, bij de ambachtslieden is het altijd zo geweest. dat,
wanneer twee of meer zoons het ambacht van hun vader wilden gaan
uitoefenen, zij voor het verwerven van een eigen klantenkring het oog
moeten richten opeen naburig dorp, waar toevallig behoefte aan een
dergelijke ambachtsman bestond. Zo zien we uit de hier volgende
stamreeks dat enkele generaties van de familie Otto, in de loop der
jaren als het ware het hele Geestmerambacht van schuiten hebben kunnen voorzien.
Mijn grootvader, Jan Otto van Koedijk, was één van deze ambachtslieden
en ik verwonder mij er nog steeds over, hoe zij met hun eenvoudige
gereedschappen en zonder een enkele machine, in staat waren het
eikenhout tot pramen te verwerken, waarmee koeien en paarden van en naar
het land werden gebracht. Ten behoeve van de veeteelt maakten zij pramen
en melkschuitjes en voor de tuinbouw later ook platschuiten,
modderbakjes, boeiers, driekwarten halve pramen.
Nu zijn er geen Otto's meer die nog schuiten maken en aIs straks het
Geestmerambacht verkaveld is en van een vaarpolder een rijpolder is
geworden, zal er in het geheel geen schuitenmaker meer nodig zijn. Dan
is er wellicht alleen nog iets te verdienen voor een jachtenbouwer aan
de rand van het midden in de polder te maken recreatiemeer .
Overzicht familie OTTO
I.
In de Kerkeraadshandelingen der Ger. Kerk van Zuid-Scharwoude en Broek
op Langedijk staat vermeld: "9 dec. 1753 is uit eene Gereformeerde
Gemeente van Hessen Broeder Johannes Melchior Otto, met eene behoorlijke
Latijnsche Attestatie overgekomen, en als lidmaat in de Gemeente te
Broek erkent". Uit latere mededelingen blijkt, dat deze Johannes
Melchior Otto, later meestal Jan Otto genoemd, van beroep kleermaker was
en zich als zodanig te Broek op Langedijk heeft gevestigd. Hij kocht
daar in 1761 een huis en erf en ging 9-6-1767 als jongeman in ondertrouw
met Maartje Jansdr. Hovenier, jonge dochter van Winkel. Gedoopt aldaar
6-11-1735 als dochter van Jan Cornelisz Hovenier en Jannetje Cornelis
Langereis. Zij kwam 26-9-1767 te Br. op L'dijk als huisvrouw van Joan
Melchior Otto met att. van Winkel. Hoewel een Duitser, en dus een
vreemdeling in deze omgeving, heeft Johan Melchior zich toen blijkbaar
behoorlijk weten aan te passen, want in 1777 wordt hij gekozen tot
diaken voor Broek. Uit het huwelijk van het echtpaar Otto-Hovenier zijn
twee kinderen bekend, twee zoons, die beiden als jongeling er op uit trokken om een ambacht te leren.
II.1.
De oudste, Jan Jansz. Otto, kwam in 1794 weer te Br. op L'dijk met
attestatie uit Hoorn en vestigde zich weldra in zijn geboorteplaats als
verwer. Alle Otto's, die thans nog daar wonen, stammen van hem af en tot
voor enkele jaren oefende één van zijn nazaten nog steeds het beroep van schilder uit.
II. 2.
De jongste zoon, Hendrik Otto, kwam in 1794 met att. van Alkmaar naar
Broek en vestigde zich daar als schuitenmaker. Hij overleed op 3-2-1836
te Br. o. L. in de leeftijd van 63 jaar en was gehuwd met Bregje Bink,
dochter van Dirk Bink en Fijtje Balder. Van de kinderen van dit echtpaar
volgen hier drie zoons, die alle drie als schuitenmaker een eigen bedrijf hadden.
III. 1.
JAN OTTO, geb. 26-2-1813 te B.o.L. en overl. 11-10-1866 te
Zuid-Scharwoude Trouwde 30-12-1838 te B.o.L. met Trijntje Meiles, geb.
te Zuid-Scharwoude als d.v. Jan Meiles en Antje Bouwens. Hij was eerst
schuitenmaker te B.o.L. en zal daar dus het bedrijf van zijn vader
hebben voortgezet. Hij deed later zijn bedrijf over aan een zekere De
Wit en werd zelf landbouwer te Zuid-Scharwoude. De Wit is thans nog een
bekende schuitenmalcersfamilie in de Langedijk en omgeving.
III. 2.
DIRK OTTO, geb. 4-8-1815 te B. o. L. en overl. 21-4-1898 te
Zuid-Scharwoude. Trouwde 8-2-1846 te B. o. L. met Antje Frons, geb.
9-10-1819 te Schagen. Hij vestigde zich in 1856 te Zuid-Scharwoude bij
de Broekerbrug op de scheepshelling van Jan de Ruiter Cz.
III. 3.
JACOB OTTO, geb. 14-4-1817 te B. o. L. en overl. 16-12-1896 te Koedijk.
Trouwde 14-5-1843 te Koedijk met Trijntje Kliffen, geb. 20-8-1819 te
Heerhugowaard en overl. 10-4-1891 te Koedijk. Dochter van Jan Kliffen en
Trijntje Korn. Deze Jacob Otto vestigde zich in 1843 als schuitenmaker
te Koedijk.
IV. 1.
HENDRIK OTTO, zoon van III. 2, geb. 15-11-1846 te B. o. L. Trouwde
19-51872 te Zuid-Scharwoude met Grietje Swager, d.v. Arie Swager en
Guurtje Bies. Hij vestigde zich te Noord-Scharwoude aan de tegenwoordige
Werf straat, vroeger Pikstraat, genoemd naar de schuitenmakerij aldaar.
Een schuitenmaker werd vroeger ook vaak Jan Pik genoemd, vanwege het
kokende pek dat gebruikt werd om de met werk gevulde naden van de houten
vaartuigen verder af te dichten.
IV. 2.
JACOB OTTO, zoon van III. 2, geb. 16-1-1852 te B. o. L. en overl.
15-12-1945 te Zuid-Scharwoude, gem. Langedijk. Trouwde 5-11-1882 te
Zuid-Scharwoude met Antje Bas, geb. 17-10-1861 te Harenkarspel en overl.
17-9-1929, d.v. Pieter Bas en Grietje Bregman. Deze Jacob Otto heeft te
Zuid-Scharwoude het bedrijf van zijn vader voortgezet.
IV. 3.
HENDRIK OTTO, zoon van III. 3, geb. 9-5-1844 te Koedijk en overl.
27-12-1920 te Warmenhuizen. Trouwde 3-5-1868 te Harenkarspel met Grietje
Grootewal: d.v. Pieter Grootewal en Neeltje Francis. Zij was geb.
7-8-1842 en overl. 3-11-1913 te Warmenhuizen. Hij vestigde zich
omstreeks 1875 als schuitenmaker te Warmenbuizen.
IV. 4.
JAN OTTO, zoon van III. 3, geb. 2-2-1855 te Koedijk en overl. aldaar
27-111951. Trouwde 2-6-1881 te Bergen N.H. met Aagtje Houtkooper, geb.
8-1-1859 te Bergen en overl. 9-7-1936 te Castricum, d.v. Arie Houtkooper
en Aagje Kooiman. Hij volgde zijn vader op in diens schuitenmakerij te
Koedijk en werkte tot op zeer hoge leeftijd. Genoot ook bekendheid als
dorpshistoricus.
V. 1.
PIETER OTTO, zoon van IV. 3, geb. 13-5-1870 te Harenkarspel. Was gehuwd
met Jantje Nieuwland. Hij heeft het bedrijf van zijn vader te
Wannenhuizen voortgezet en was de laatste telg uit het geslacht Otto,
die het schuitenmakersambacht heeft uitgeoefend.
J.P. Geus.
© 1954-2024 |
Westfriese Families |
E-mail |
Sitemap
"Die zijn voorgeslacht niet eert, is zijn eigen naam niet weerd."