Kwartaalbladen » 1996 (jaargang 37) » No. 3 » pagina 105
De kleine boodschap van Pieter en Dina van Berkum.
Op 18 juni van het jaar 1839 stuurde Maria van Keern, de echtgenote van de Hoornse bezemmaker Jacobus van Berkum, haar beide kinderen Pieter en Dina naar de winkelier Volkert Polman op het Kleine Noord. Zij kregen de opdracht bij deze winkelier zout en zeep te kopen. Naderhand kwam de zesjarige Dina met de boodschappen thuis, haar negenjarige broertje Piet was nog even buiten blijven spelen.
Tot zover lijkt er weinig aan de hand: een gebeurtenis die iedereen
uit zijn of haar eigen omgeving kan herkennen. Toch werd deze zaak door
de Hoornse commissaris van politie op 19 juli 1839 gemeld aan de
Officier van Justitie te Hoorn.* Dat kwam omdat kort nadat Dina met de
gekochte boodschappen thuis was gekomen, de winkelier Volkert Polman
zich bij moeder van Berkum vervoegde. Hij miste namelijk een bedrag van
ƒ 2,80, dat in een papiertje gevouwen op de toonbank had gelegen. Naast
de kinderen van Berkum had hij slechts een jongen uit de zoutkeet in de
winkel gehad. En die had niets meegenomen, dus waren vervolgens Piet en
Dina de verdachten. Dina werd er op uitgestuurd om haar broertje te
vinden. Beiden werden vervolgens door vader Jacobus en Polrnan
ondervraagd, maar ontkenden iets te weten van het verdwenen geld.
Vervolgens werd Dina onder druk gezet: "Op bedreiging van haar te
straffen bij aldien zij loog, en toezeg van twee centen",
verklaarde zij dat haar broertje Piet het geld had weggenomen.
Polman nam de beide kinderen met toestemming van de ouders mee naar zijn
winkel en stelde daar nogmaals zijn vragen, in het bijzijn van de weduwe
van Fredrik Woesthoff, een arbeidster wonende aan het Achterom. Toen
Polman wederom aan Dina "een mooye cent uitloofde" verklaarde
zij voor de tweede keer dat Piet de schuldige was.
Thuisgekomen had vader Jacobus van Berkum zijn beide kinderen
"nogal over het gebeurde (....) onderhouden" en vervolgens
straffe maatregelen genomen. Hij sloeg Piet met "een end touw"
tot zijn rug "eenigsints blaauw" was. Maar, steeds bleef het
knulletje ontkennen iets te weten van een diefstal. Volgens de
verklaring van de vader had Piet aan de afstraffing echter "geene letzel gehad".
In de avond kwam Dina terug op haar verklaring. Zij zei tegen haar
ouders: "Mijn broertje heeft klappen gehad, maar hij heeft het tog
niet gedaan". Zij verklaarde dat ze het maar gezegd had om zelf
geen straf te krijgen, en.... omdat Polman haar had gepaaid met de mooie
centen! Vader Jacobus verklaarde "dat hij toen aan dat kind ook een
paar klappen heeft toebedeeld". Zo zie je maar, de afgedwongen leugen had Dina niet echt geholpen.
Hoe liep het nu af? Precies weten doe ik het niet. Het archief van de
Hoornse rechtbank is in 1890 grotendeels door brand verloren gegaan. Dus
van een eventuele afwikkeling is niets meer te vinden.
© 1954-2024 |
Westfriese Families |
E-mail |
Sitemap
"Die zijn voorgeslacht niet eert, is zijn eigen naam niet weerd."